Terug naar overzicht
± min

Kort Geding: Whiplash, bezwaren tegen deskundigenbericht door verzekeraar afgewezen, carrière jurist aannemelijk, voorschot toegewezen onder 2 strikte voorwaarden

11 november 2009 - Whiplash, 29-jarige advocaatstagiair, ongeval februari 2001; in juni 2001 geen klachten meer; in augustus 2001 volledig uitgevallen, contract niet verlengd; WAO-uitkering 80-100% a.o. In 2007 deskundigenbericht door neuroloog op basis oude richtlijnen (diagnose postwhiplashsyndroom, 2% b.i.). Verzoek van verzekeraar om nieuw deskundigenbericht in 2007 afgewezen. 1. Deskundigenbericht. De voorzieningenrechter verwerpt bezwaren verzekeraar tegen deskundigenbericht en verwijst naar afwijkende beschikking rechtbank over (niet eens zijn met conclusies is reden voor 2e deskundigenbericht; afwijking richtlijnen mag, 2e onderzoek belastend). 2. Carrière: gelet op haar ambities en haar intellectuele vermogens gaat voorzieningenrechter er voorshands van uit dat zij carrière zou hebben gemaakt in enigerlei juridische functie. Jaarlijks inkomen van ? 35.000 niet onredelijk. 3. Voorschot ? 100.000 toegewezen onder de strikte voorwaarden dat: a) bodemprocedure wordt gestart en b) een bankgarantie wordt gesteld.

Rechtbank Haarlem 18 augustus 2009 159755/KG ZA 09-417 Ongepubliceerd .
Volledige uitspraak:

RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht

zaaknummer/rolnummer: 159755/KG ZA 09-417

Vonnis in kort geding van 18 augustus 2009

in de zaak van

[Eiseres], wonende te [Woonplaats], gemeente [Gemeente],
eiseres,
advocaat mr. C.R.J. van Assen te Enschede,

Tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C,
allen gevestigd te [Vestigingsplaats] gemeente [Gemeente],
gedaagden, [hierna te noemen [Leasemaatschappij]]
advocaat mr. H.A. Kragt te Arnhem.

Partijen zullen hierna [Eiseres] en [Leasemaatschappij] genoemd worden.

1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [Eiseres]
- de pleitnota van [Leasemaatschappij]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 8 februari 2001 is [Eiseres] een ongeval overkomen op de A12, afslag Waddinxveen, waarbij haar auto van achteren is aangereden door [veroorzaker], verzekerde van [Leasemaatschappij] [Eiseres] was op het moment van het ongeval 29 jaar oud.
2.2. [Leasemaatschappij] heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
2.3. Bij brief d.d. 13 juni 2001 heeft [Eiseres] aan [Leasemaatschappij] laten weten dat de pijnklachten die zij had aan hoofd, nek en schouders geheel verdwenen zijn en dat zij op dat moment geen klachten meer heeft die voortvloeien uit het ongeval van 8 februari jl. Wel maakt zij een voorbehoud voor de toekomst betreffende eventuele klachten welke op dat moment niet door haar worden ervaren of niet door haar in verband worden gebracht met het ongeval.
2.4. Bij brief d.d. 27 januari 2004 aan [Leasemaatschappij] heeft [Eiseres] de verjaring inzake de aansprakelijkheid voortvloeiend uit het ongeval gestuit.
2.5. Op het moment van het ongeval was [Eiseres] werkzaam als advocaatstagiair bij een klein advocatenkantoor. Op 1 maart 2001 is zij in dienst getreden als advocaatstagiair bij een groot advocatenkantoor in Utrecht.
2.6. Eind augustus 2001 heeft [Eiseres] zich ziek gemeld. Haar arbeidscontract is in augustus 2003 afgelopen en nadien niet verlengd.
2.7. Revalidatiearts K. de Boer schrijft in een brief d.d. 6 december 2004 aan de huisarts van [Eiseres] dat [Eiseres] een WAO-uitkering geniet op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid. Ook thans nog ontvangt [Eiseres] een WAO-uitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid.
2.8. Naar aanleiding van een daartoe door [Eiseres] ingediend verzoekschrift heeft deze rechtbank bij beschikking d.d. 27 december 2006 (zaaknummer 129307/HA RK 06-105) een voorlopig deskundigenbericht bevolen ter beantwoording van een aantal vragen die betrekking hebben op de medische gevolgen van het ongeval voor [Eiseres]. Als deskundige is benoemd neuroloog dn E. Oosterhoff (hierna: Oosterhoff).
2.9. Het door Oosterhoff bij de rechtbank gedeponeerde deskundigenrapport (hierna: het deskundigenrapport) dateert van 28 november 2007. In het rapport staat onder meer het volgende:
[...)
De diagnose op neurologisch gebied is een postwhiplashsyndroom, waarvan de verschijnselen vrijwel direct na het ongeval zijn opgetreden, maar in eerste instantie niet als zodanig zijn benoemd, mede omdat onder de druk der maatschappelijke omstandigheden deze verschijnselen door betrokkene zelf zijn genegeerd en vanuit medische zijde anders zijn geïnterpreteerd (namelijk als gevolg van een griep/sinusitis en van een burn-out).
[...]
De talrijke restklachten en verschijnselen op neurologisch terrein als gevolg van het ongeval op 08.02.2001 zijn omstandig beschreven in het geneeskundig rapport. Zie ter zake hoofdstuk "J. Anamnese".
Resumerend heeft zij in het bijzonder klachten over pijnen in het hoofd, de nek en de schoudergordel, doortrekkend in de onderrug, gepaard met een chronische vermoeidheid, slaapstoornissen, concentratie- en geheugenproblemen en ook met tintelingen in de handen, een vage visusstoornis en een aspecifieke evenwichtsstoornis.
Bij het neurologisch onderzoek presenteert betrokkene een traag, wat onbeholpen bewegingspatroon, waarvan het karakter ingegeven lijkt te worden door angst (om te bewegen). Er zijn geen typische neurologische uitwis- en prikkelingsverschijnselen. Soms doet haar bewegingsinsufficiëntie wat onwerkelijk aan.
Uit de beschikbaar gestelde informatie en met name uit het journaal van de huisartsen is komen vast te staan dat de beschreven klachten en verschijnselen vrijwel direct in aansluiting aan het ongeval zijn opgetreden en een dag later betrokkene ook aanleiding hebben gegeven om telefonisch met haar huisarts te overleggen.
De klachten en verschijnselen waren voor het ongeval niet aanwezig. Voor het ongeval heeft betrokkene nooit aanleiding gezien om de huisarts te consulteren omtrent problemen met het bewegingsapparaat.
De klachten en verschijnselen zijn ook acuut opgetreden (namelijk door het ongeval).
Ik ben van mening dat de verschijnselen niet zouden zijn ontstaan indien haar het ongeval niet was overkomen.
[...]
Uitgaande van de aanwezigheid van een postwhiplashsyndroom kan de mate van functiestoornis op neurologisch gebied bepaald worden met gebruik van de NVN-richtlijnen uit december 2001 (hoofdstuk 4, "Na trauma persisterende syndromen", sub B), waar namelijk het postwhiplashsyndroom is beschreven.
[...]
De situatie van betrokkene in aanmerking genomen, en de mogelijke invloed van psychologische factoren buiten beschouwing latend, ben ik van mening dat het percentage functieverlies in haar geval kan worden vastgesteld op ten hoogste 2%.
[...]
Er zijn dus beperkingen bij het verrichten van fysiek zware en mentaal belastende activiteiten. Zij heeft in het bijzonder aangegeven dat zij niet langdurig boven schouderhoogte kan werken. Bij het autorijden krijgt zij al snel pijn. Bij het fietsen wordt zij gehinderd door een slecht evenwichtgevoel. Bij het lezen door concentratiezwakte.
[...]
De door haar aangegeven beperkingen zijn aannemelijk op grond van de aanwezigheid van het postwhiplashsyndroom en daarmee te begrijpen als gevolg van het ongeval.
[...]
Er zijn geen andere, niet door haar aangegeven belemmeringen op neurologisch gebied en als gevolg van het ongeval, waarmee rekening gehouden behoeft te worden.
[?]
Vanuit een neurologisch standpunt bezien en gelet op de aanwezigheid van het postwhiplashsyndroom heeft betrokkene enige (maar niet heel ernstige) beperkingen bij het verrichten van lichamelijk zware, nek- en rugbelastende activiteiten die langdurig volgehouden of chronisch herhaald moeten worden. Gedacht kan worden aan belemmeringen bij langdurig gebukt staan of boven schouderhoogte werken en vooral bij zwaar tillen, sjouwen, duwen en trekken. Ook kunnen er belemmeringen zijn bij lang zitten en staan, bij ver reiken, klimmen en klauteren, knapen en knielen. Op basis van haar chronische vermoeidheid, verhoogde prikkelbaarheid en concentratiezwakte kunnen er belemmeringen zijn bij het verrichten van mentaal belastende activiteiten, waarvoor een hoge mate van concentratie noodzakelijk is en waarbij onder tijdsdruk gepresteerd moet worden.

2.10. In een bijlage bij een brief d.d. 6 november 2007 van mr. H.M. Kruitwagen, heeft A.J.G.A.C. Prince (hierna: Prince) van Andriessen en Geurts Expertises te Den Bosch namens [Leasemaatschappij] gereageerd op het deskundigenrapport. Prince heeft onder meer geschreven:
Er is bij de FI gescoord met 2% terwijl er geen bewegingsafwijkingen gezien en gevonden worden. Beide richtlijnen zijn daarin zeer duidelijk (blz. 392 AMA en criterium 6 van NVvN). Dit is dus niet acceptabel Er zijn nota bene zelfs geen aanwijzingen voor spierhypertonie.
Er wordt ook niet voldaan aan criterium 5: "De pijnklachten moeten aanleiding hebben gegeven tot het zoeken van medische hulp en over een periode van minstens een jaar in aansluiting aan het trauma medisch gedocumenteerd en geheel of grotendeels onafgebroken aanwezig zijn geweest."
Nota bene heeft betrokkene zelf in een brief d.d. 13-6-2001 aan haar belangenbehartiger [...] gezegd dat: "Zoals ik reeds meedeelde [...] 'zijn gelukkig de pijnklachten van mijn hoofd, nek en schouders geheel verdwenen. [...) Thans heb ik mijns inziens geen klachten meer voorvloeiende uit het ongeval van 8 februari jl.
[...]"
In het stukken overzicht in de expertise ontbreekt deze briefen de vraag is of dit niet aan de onderzoeker ter hand is gesteld of dat hij niet besproken is. In ieder geval blijkbaar is dit zeer essentiële informatie voor een neuroloog die gevraagd is te toetsen aan de richtlijnen NVvN.

2.11. In reactie daarop heeft Oosterhoff op 23 november 2007 onder meer het volgende geschreven:
In deze richtlijnen [NVN-richtlijnen] worden met name in hoofdstuk 4, sub Bt zes criteria geformuleerd waaraan iemand moet voldoen om voor de diagnose "postwhiplashsyndroom " in aanmerking te komen. Ik ben van mening dat betrokkene voldoet aan alle zes criteria, ook al heb ik bij haar bij mijn onderzoek geen opvallende functieafwijkingen in de halswervelkolom vastgesteld, noch een ernstige spierhypertonie (zoals collega Prince terecht signaleert). Vanwege dit laatste worden dan tegelijkertijd stilzwijgend aangenomen dat met name criterium 6 niet meer geldig is en voorts, hiërarchisch gezien, het zwaarste accent krijgt toebedeeld, alsof de overige vijf criteria er niet meer toe doen (terwijl in feite alle criteria in samenhang moeten worden gezien en hel één uit het ander voort komt). Het feit dat betrokkene nu geen structurele bewegingsbeperkingen in de CWK heeft (zij heeft deze echter wel gehad), maakt nog niet dat zij ineens geen postwhiplashsyndroom meer heeft. Ik ben van mening dat heel goed sprake kan zijn van een postwhiplashsyndroom zonder opzienbarende en invaliderende afwijkingen bij het neurologisch onderzoek.
In dit verband dient opgemerkt te worden dat het hanteren van richtlijnen in de geneeskunde in het algemeen gesproken veel voorkomt, met name in het kader van de diagnostiek. Het vergemakkelijkt het stellen van een diagnose. Aangezien de medische werkelijkheid weerbarstig is, impliceert de aanwezigheid van richtlijnen niet vanzelfsprekend dat deze ook in een strikt en dogmatisch kader gehanteerd moeten worden. Enige soepelheid bij het hanteren van richtlijnen is noodzakelijk wil het stellen van een (waarschijnlijkheids)diagnose niet onmogelijk worden en daarmee het instellen van een therapie en het bepalen van de prognose. Dit geldt mutatis mutandis ook voor het postwhiplashsyndroom.
[...]
In zijn commentaar refereert collega Prince aan een brief van betrokkene zelf gedateerd op 13-06.200/, waarin zij aangeeft dat zij op dat moment geen klachten meer had die voortvloeiden uit het ongeval.
Deze brief is mij bekend, want in het mij beschikbaar gestelde dossier aanwezig. Inderdaad is deze informatie strijdig met hetgeen door betrokkene bij mijn onderzoek op 03.04.2007 naar voren is gebracht en met hetgeen ik in hoofdstuk I van mijn rapport (met de anamnese)
heb beschreven,
Echter, het kan hier gaan om een schijnbare tegenstelling, want niet alleen eind februari 2001, maar ook in augustus 2001 heeft betrokkene zich gewend tot de huisarts in verband met klachten waarvan haar huisarts veronderstelde dat deze het gevolg waren van een voorhoofdsholteontsteking, hoewel de argumenten daarvoor feitelijk niet aanwezig waren.
[?]
Het verloop na het ongeval van de klachten die nadien zijn ontstaan, heb ik aldus geïnterpreteerd dat zij door de betekenis die aan die klachten is gegeven erop mocht vertrouwen dat deze klachten niet het gevolg waren van het ongeval, maar van een andere aandoening en ook snel zouden verdwijnen. [...]
Alles overziende ben ik ervan uitgegaan dat betrokkene vanaf het moment van het ongeval klachten heeft gehad en dat er geen conflict bestaat met de vigerende criteria voor het postwhiplashsyndroom, hetgeen door collega Prince wordt gesuggereerd. Ik voel mij ook niet op het verkeerde been gezet.

2.12. Gedaagde sub 2 heeft bij verzoekschrift d.d. 3 september 2008 de rechtbank Haarlem verzocht om een voorlopig deskundigenbericht te bevelen. Zij heeft aan dat verzoek ten grondslag gelegd dat ten einde de juiste omvang van de schadevergoedingsverplichting jegens [Eiseres] vast te stellen en aldus om haar (proces)positie jegens [Eiseres] te kunnen vaststellen, zij er belang bij heeft om een nieuwe deskundige te laten benoemen die kan vaststellen welke beperkingen bij [Eiseres] voortvloeien uit het ongeval op 8 februari 2001.

2.13. Bij beschikking d.d. 7 november 2008 (zaaknummer 149673 / HA RK 08-90) heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen en daartoe onder meer als volgt overwogen:
De argumenten van [Leasemaatschappij] komen er naar het oordeel van de rechtbank in feite op neer dat zij het niet eens is met de inhoud van het voorlopig deskundigenbericht. [Leasemaatschappij] stelt immers dat zij, nu Oosterhoff In zijn rapport niet de richtlijnen van zijn beroepsgroep heeft gehanteerd en de conclusies onvoldoende heeft gemotiveerd, niet tot een juiste schadeafwikkeling kan komen en derhalve belang heeft bij een nieuw deskundigenbericht. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat Oosterhoff in zijn brief van 2 7 november 2007 in reactie op de brief van 6 november 2007 van mr. H.M. Kruitwagen gemotiveerd heeft aangegeven waarom hij in afwijking van de richtlijnen bij [Eiseres] een percentage van 2% aan functieverlies heeft aangenomen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het woord "richtlijn " reeds met zich meebrengt dat afwijking daarvan mogelijk is. Ook het argument van [Leasemaatschappij] dat Oosterhoff in zijn onderzoek rekening had dienen te houden met de NVN~ richtlijnen die in november 2007 zijn gewijzigd treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Oosterhoff heeft [Eiseres] immers in april 2007 onderzocht waarna in september 2007 een eerste conceptrapport is toegezonden. Op dat moment waren de nieuwe richtlijnen nog niet van toepassing. De door [Leasemaatschappij] aangevoerde argumenten zijn dan ook naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om een tweede verzoek tot verkrijging van een voorlopig deskundigenbericht van een neuroloog toe te wijzen, dit mede gezien de door [Eiseres] opgeworpen bezwaren tegen toewijzing van het verzoek, zoals het bewaar van [Eiseres] dat een nieuw onderzoek voor haar erg belastend zal zijn.

3. Het geschil
3.1. [Eiseres] vordert ? samengevat -

primair:
[Leasemaatschappij] te veroordelen om aan [Eiseres] te betalen

1. een voorschot op het verlies aan arbeidsvermogen, de huishoudelijke hulp, het verlies aan zelfwerkzaamheid, de ziektekosten, de reiskosten, de overige kosten, het smartengeld en de buitengerechtelijke kosten van ? 108.828, zijnde de helft van de reeds verschenen schade;

2. de wettelijke rente hierover vanaf de dag van opeisbaarheid van het desbetreffende bedrag;

subsidiair:
3.2. [Leasemaatschappij] te veroordelen tot een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorziening;

in beide gevallen [Leasemaatschappij] c.s» te veroordelen om aan [Eiseres] te betalen de kosten van dit geding, een en ander voor zover mogelijk, bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren.
[Leasemaatschappij] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan,

4. De beoordeling
4.1 De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling ? bij afweging van de belangen van partijen ? aan toewijzing niet in de weg staat.

4.2. [Eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat het deskundigenrapport als vaststaand en geldend dient te worden beschouwd en dat zij op basis daarvan recht heeft op schadevergoeding. Als gevolg van een verhuizing van haar en haar gezin, schulden die [Eiseres] voor september van dit jaar moet aflossen en de omstandigheid dat de partner van [Eiseres] eind mei 2009 eveneens een ongeval is overkomen, waardoor hij zijn werk als zelfstandige niet kan uitvoeren en het gezinsinkomen enorm is gedaald, heeft [Eiseres] een spoedeisend belang bij haar vordering op [Leasemaatschappij], aldus [Eiseres].

4.3 [Leasemaatschappij] heeft zich verweerd door te stellen dat het vereiste medisch causaal verband tussen de klachten en het ongeval ontbreekt. Van ongevalsgerelateerde beperkingen die [Eiseres] zouden hinderen in haar algemene dagelijkse leefwijze en beroepswerkzaamheden is al helemaal geen sprake. Aldus is er volgens [Leasemaatschappij] geen te vorderen schade. Daarnaast betwist [Leasemaatschappij] de door [Eiseres] gestelde onverwijlde spoed en stelt zij dat het restitutierisico zodanig groot is dat dit aan toewijzing van de door [Eiseres] gevorderde geldsom in de weg staat. Volgens [Leasemaatschappij] is er kortom niet voldaan aan de voorwaarden voor toewijzing van een geldvordering in kort geding.

4.4. In het deskundigenrapport is geconcludeerd dat [Eiseres] als gevolg van het ongeval lijdt aan een postwhiplashsyndroom (hierna: PWS) en dat er causaal verband bestaat tussen het ongeval en de neurologische klachten die [Eiseres] thans nog ondervindt. Voor wat betreft de kritiek van [Leasemaatschappij] op het deskundigenbericht voor zover daarin een functiebeperking van 2% wordt aangenomen en het feit dat daarin geen gebruik wordt gemaakt van de per november 2007 geldende richtlijnen van de NVN, verwijst de voorzieningenrechter naar de beschikking van de rechtbank (zie 2.13) waarin deze kritiek reeds is verworpen en de rechtbank het verzoek om een nieuw deskundigenbericht te gelasten heeft afgewezen. Voor zover [Leasemaatschappij] heeft willen betogen dat het deskundigenbericht niet volledig kan zijn dan wel dat er onjuiste conclusies zijn getrokken doordat Oosterhoff niet over de volledige stukken beschikte, treft dit betoog geen doel. Ter zitting is als onweersproken komen vast te staan dat [Leasemaatschappij] voorafgaand aan het deskundigenonderzoek heeft ingestemd met de aan Oosterhoff te stellen vragen en de aan hem over te leggen stukken. Indien [Leasemaatschappij] deze stukken onvoldoende achtte, had zij daar eerder, in elk geval vóór het tot stand komen van het definitieve deskundigenrapport, melding van moeten maken. Bij gebreke daarvan moet er van worden uitgegaan dat Oosterhoff bij zijn onderzoek beschikte over alle benodigde stukken. Aldus dient vooralsnog uit te worden gegaan van de juistheid van de conclusie van Oosterhoff dat [Eiseres] een PWS heeft en dat dit het gevolg is van het haar overkomen ongeval. Gelet daarop is het niet onaannemelijk dat de bodemrechter, indien geadieerd, tot de conclusie zal komen dat er causaal verband bestaat tussen het ongeval en de door [Eiseres] als gevolg daarvan geleden schade en dat [Leasemaatschappij] daarvoor aansprakelijk is.

4.5. Ten aanzien van de schade is het volgende van belang. Vast staat dat [Eiseres] een afgestudeerd jurist is en dat zij voor het ongeval de serieuze ambitie had om een carrière op te bouwen in de advocatuur. [Leasemaatschappij] heeft opgeworpen dat het advocatenkantoor waar [Eiseres] werkzaam was ten tijde van het ongeval heeft verklaard dat bij gelijkblijvende prestaties er binnen dat kantoor geen toekomst was voor [Eiseres] en dat de bedrijfsarts heeft genoteerd dat [Eiseres] door haar persoonlijkheidsstructuur niet geschikt is voor de functie van advocaat bij het grote advocatenkantoor waar [Eiseres] na het ongeval werkte. De vraag of [Eiseres] thans nog steeds bij het grote advocatenkantoor werkzaam zou zijn geweest in het geval het ongeval zich niet zou hebben voorgedaan, kan uiteraard niet met zekerheid worden beantwoord. Gelet op haar ambities en haar intellectuele vermogens voor zover daarvan uit de stukken is gebleken, kan er voorshands echter wei van worden uitgegaan dat zij zich als jurist verder zou hebben bekwaamd en carrière zou hebben gemaakt in enigerlei juridische functie. Uitgaande van de door [Eiseres] overgelegde salarisschalen van het grote advocatenkantoor en de omstandigheid dat [Eiseres] in 2001 een jaarsalaris verdiende conform de daarin opgenomen schaal 2 (in 2002 ? 34.500), is het niet onredelijk om ervan uit te gaan dat [Eiseres] tot op heden jaarlijks in eik geval een inkomen van ? 35.000,00 zou hebben gehad en dat dit kan worden aangemerkt als verlies aan arbeidsvermogen. [Leasemaatschappij] heeft weliswaar betoogd dat de overige door [Eiseres] aangevoerde schadeposten afstuiten op het gebrek aan medische causaliteit, maar dit betoog treft geen doel nu de causaliteit juist door de deskundige is aangenomen en dit oordeel voorshands door de voorzieningenrechter wordt overgenomen. Aldus komen de door [Eiseres] opgevoerde schadeposten met betrekking tot het inhuren van huishoudelijke hulp, haar schade met betrekking tot het verlies aan zelfwerkzaamheid, de door haar reeds gemaakte ziektekosten, reiskosten, overige kosten en smartengeld in beginsel eveneens m elk geval deels voor vergoeding in aanmerking. Bij het voorgaande in aanmerking genomen dat de schade dient te worden berekend vanaf de datum van het ongeval op 8 februari 2001 is thans voldoende aannemelijk dat [Eiseres] tot op heden in totaal in ieder geval schade heeft geleden ten bedrage van ? 100.000,00.

4.6. Voor wat betreft de spoedeisendheid van de vordering heeft [Leasemaatschappij] terecht aangevoerd dat de kosten van de verhuizing van [Eiseres] en haar gezin niet aan [Leasemaatschappij] 2ijn toe te rekenen. Verhuizen is een eigen keuze van [Eiseres] en kan er niet zonder meer toe leiden dat de daarmee gepaard gaande kosten een spoedeisend belang creëren m de onderhavige procedure. Vast staat dat de schulden van [Eiseres] reeds enige jaren bestaan, zodat ook het bestaan daarvan dan wel de verplichting tot aflossing daarvan op korte termijn niet als zodanig kunnen leiden tot het aannemen van een spoedeisend belang. Voor wat betreft de omstandigheid dat de partner van [Eiseres] als gevolg van een ongeval in mei 2009 sindsdien niet meer heeft kunnen werken, waardoor het gezinsinkomen thans te laag is om van rond te kunnen komen, ligt dit echter anders. In combinatie met de omstandigheid dat hiervoor reeds is geoordeeld dat het bestaan van (in ieder geval een deel van) de vordering voldoende aannemelijk is, leidt dit gegeven ertoe dat een spoedeisend belang moet worden aangenomen.

4.7. Al met al bestaat er voldoende aanleiding voor het in kort geding toewijzen van een voorschot onder algemene titel ten bedrage van ? 100.000,00. [Leasemaatschappij] heeft terecht opgemerkt dat [Eiseres] haar vordering nog niet ter beoordeling aan de bodemrechter heeft voorgelegd, terwijl dit voor een definitieve beoordeling van haar vordering wel noodzakelijk is en [Leasemaatschappij] als wederpartij ook belang heeft bij een dergelijke beoordeling. Daar komt bij dat [Eiseres] ter zitting heeft medegedeeld dat zij wellicht een verzoek bij de rechtbank wil indienen voor de benoeming van een arbeidsdeskundige. Een dergelijke procedure ligt gezien de huidige stand van zaken, waaronder de bij [Leasemaatschappij] bestaande bezwaren tegen het deskundigenrapport van Oosterhoff, echter niet voor de hand. Veeleer nopen de omstandigheden tot het instellen van een bodemprocedure, waarin voor beide partijen meer duidelijkheid kan worden verkregen.
In het voorgaande ziet de voor2ieningenrechter dan ook reden om te bepalen dat [Eiseres] aan de gedeeltelijke toewijzing van haar vordering uitsluitend rechten zal kunnen ontlenen indien zij een bodemprocedure entameert en daarin met de gebruikelijke spoed voort procedeert.

4.8. Gezien het feit dat het huidige inkomen van [Eiseres] uitsluitend bestaat uit een WAO-uitkering ten bedrage van ? 1.100,00 netto per maand en zij zelfheeft aangegeven schulden te hebben, heeft [Leasemaatschappij] met reden betoogd dat sprake is van een restitutierisico.
Om aan dat bezwaar tegemoet te komen heeft [Eiseres] desgevraagd ter zitting aangegeven dat zij een bankgarantie kan verstrekken ter hoogte van het toe te kennen voorschot. Aan de toewijzing van het voorschot zal derhalve tevens de voorwaarde worden verbonden dat [Eiseres] een bankgarantie afgeeft. Hiervoor heeft te gelden dat deze moet worden afgegeven onder de bij banken gebruikelijke voorwaarden. Die voorwaarden dienen voorts in te houden dat de bankgarantie eindigt indien en zodra de rechtbank in een bodemprocedure wordt vastgesteld dat [Leasemaatschappij] aan [Eiseres] een bedrag verschuldigd is (geworden) gelijk aan ten minste het bedrag van de bankgarantie, [Leasemaatschappij] de bankgarantie mag inroepen indien en zodra de vordering in de bodemprocedure door de rechtbank wordt afgewezen en [Leasemaatschappij] dat voorts mag doen indien en zodra in een rechterlijke uitspraak (een bodem- dan wel een kortgedingprocedure) wordt vastgesteld dat de bankgarantie aan [Leasemaatschappij] kan worden uitbetaald omdat [Eiseres] in de bodemprocedure onvoldoende voortvarend procedeert.

4.9. Gelet op het feit dat het aan [Eiseres] toe te kennen voorschot een voorschot onder algemene titel betreft, waardoor niet is vast te stellen op welk onderdeel van de schade het door [Leasemaatschappij] aan [Eiseres] verschuldigde bedrag ziet en het desbetreffende schadebedrag opeisbaar is geworden, zal over met betrekking tot het toe te kennen voorschot geen inmiddels vervallen wettelijke rente worden toegewezen.

4.10. De gevorderde uitvoerbaarverklaring op de minuut zal worden afgewezen, omdat dat verzoek niet op de wet is gebaseerd. De gevraagde uitvoerbaarverklaring op alle dagen en uren, zal eveneens worden afgewezen nu dit onderdeel van de vordering niet is gemotiveerd.

4.11. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5. De beslissing
De voorzieningenrechter

5.1. veroordeelt [Leasemaatschappij] om aan [Eiseres] te betalen een bedrag van EUR 100.000 (éénhonderdduizend euro) binnen 14 dagen nadat [Eiseres] [Leasemaatschappij] heeft gedagvaard in een bodemprocedure,

5.2. bepaalt dat [Eiseres] uitsluitend rechten kan ontlenen aan het in 5.1 bepaalde, indien en zodra zij jegens [Leasemaatschappij] een bankgarantie voor het bedrag van EUR 100.000 heeft gesteld onder de hiervoor in rechtsoverweging 4.8 genoemde voorwaarden,

5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bijvoorraad,

5.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.45 wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2009.